Onlangs werd Albanië door Moldavië van de troon werd gestoten als armste land van Europa, maar dat doet geen afbreuk aan de sterke traditie van menselijke ellende en pover bestuur die de republiek de voorbije honderd jaar heeft opgebouwd.
Van de vijftiende eeuw tot 1912 maakte het huidige Albanië deel uit van het Ottomaanse Rijk. In de woelige periode die voorafging aan Wereldoorlog I begon dat rijk echter uiteen te vallen. De intussen geïslamiseerde Albanezen riepen de onafhankelijkheid uit, want zij wensten eindelijk meer inspraak in hun eigen ongeluk.
Het jonge land stortte zich met ware doodsverachting van de ene crisis in de andere crisis. Tijdens Wereldoorlog II werd het gebied bezet Italië van Mussolini. Na de oorlog dreigde het even fout te lopen toen stabiliteit de kop opstak, maar gelukkig sprongen de communisten in de bres en kwam dictator Enver Hoxha aan de macht.
Tot aan zijn dood in 1985 waakte Hoxha er streng over dat iedereen ongelukkig en onderdrukt bleef. ‘Het waren de gouden jaren’, zegt Vidi Qemali, historicus aan de Universiteit van Tirana. ‘Hoxha isoleerde ons land volledig van de buitenwereld en volgde een streng maoïstische lijn, wat haast een garantie was voor catastrofes.’
Toch kon ook het communisme niet voorkomen dat het land economische groei kende. In de jaren negentig hervormde Albanië zich tot een democratie. Misdadigers en ongelukkigen die niet meer aan de bak konden komen in eigen land, vluchtten massaal naar andere Europese landen. Albanië slaagde er niet in om een graantje mee te pikken van het geweld in het naburige Kosovo.
Vidi Qemali:
‘Gouden jaren van isolatie en catastrofes zijn helaas voorbij’
Vandaag is het bloeden wat gestelpt. ‘We zijn misschien niet meer het armste land van Europa,’ zegt een optimistische Qemali, ‘maar we werken er opnieuw aan. Als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie is een nieuwe periode van miserie verzekerd.’